top of page

Tekst voor het Shakespeare is Dead Festival

2023
in samenwerking met Vlaams Cultuurhuis De Brakke Grond en het Bellevue Theater

"heilig is het lichaam dat verandert

heilig is het lichaam van hen die verandering scheppen

heilig zijn degenen die zichzelf vorm geven

die niet afwachten tot de loop der dingen

de loop der tijd

verandering brengt

heilig zijn zij die in samenspraak met de materie waarin zij zich bewegen

nieuwe vormen maken waarin zij zich anders bewegen

heilig zijn zij die zich niet neerleggen 

zich niet vastleggen

heilig zijn allen die transformatie als basis van hun bestaan zien

die zien dat veranderen een dans is 

tussen de vorm die je hebt

en de vorm die je kan hebben

 

Heilig zijn de lichamen die wakker liggen

die niet rusten kunnen

tot de vorm klopt" 

Voor het Shakespeare is Dead Festival was Storm deel van het Overlopers traject.
 

Hen schreef de monoloog ‘Transsexual Jesus’ en presenteerde deze tijdens een staged reading op 25 maart 2023 op het Shakespeare is Dead Festival in Theater Bellevue. Bij het schrijven van de tekst werd hen begeleid door Maarten van Hinte.

Vogellichaampje

2021
Gepubliceerd door Notulen van het onzichtbare in samenwerking met boekhandel Savannah Bay
 

Merel-Storm-Vogel-illustratie.jpg

Ik ben verliefd geworden op een persoon, als ik bij hen ben lijkt het alsof ik door hen heen val naar een andere kant, een andere plek. Hen heeft twee namen, net als ik, al wilde ik dat de ene verdwenen was. We noemen dat een dode naam. Dood en begraven. Maar na je dood leeft juist je naam nog als langste voort: in documenten bijvoorbeeld, of op je grafsteen. Ik hoop dood te gaan met mijn eigen naam.

 

Mijn vader had een collectie skeletten in zijn atelier. Ik ging vaak kijken naar de schedels, van een kat, een reiger, een schaap. Er waren twee menselijke schedels, één grote en één kleine, van een kind. Die paste in mijn hand. Op een dag vond ik een dode vogel, een merel, het lijfje nog warm. Mijn vader begroef hem in ons achtertuintje.Ook toen het gat allang dicht was, wist ik nog precies de plek. Er lagen meer dieren daar.

Als ik in de tuin was, was ik me altijd bewust van het vogellichaampje. Onder lagen aarde, in het donker, de veren en de botjes intact, de ogen open. Ik stelde me voor dat de dode merel wachtte.

’s Avonds voor het slapengaan zei ik mijn gebed. Elke dag hetzelfde. Ik noemde alle mensen en dieren die ik kende en vroeg aan god of hij over ze wilde waken. Ik moest iedereen noemen, ook de kraai die ik ooit vond, onze kat Boris, en de merel. Anders vergat god ze.

 

Ik ken hen nog maar net, mijn dode naam voelt als een geheim. We staan op de pont naar Noord, de wind warm om ons heen, de zon hoog. Vooraan op de pond, als boegbeelden, kussend voor onszelf en voor de toeristen die met ons op de pont staan, rode fietsen balancerend tegen hun lichamen om selfies te kunnen nemen. Overal om ons heen mensen met namen die anderen ze gegeven hebben.

We springen van de kade af het IJ in. Het water is brak, een verdunde zee. Onder water spreid ik mijn armen en benen en laat ik mezelf zweven. Op de kant drinken we bier, rollen we sigaretten. Hun donkere haar plakt aan hun voorhoofd. Ik wil dat hen me kent. Met natte haren gaan we elkaars littekens af, waardoor kwamen ze? We vragen elkaar waar we opgroeiden, op wie we verliefd waren, wie onze moeder was. We vragen elkaar niet hoe we toen heetten.

 

Ik had thuis geboren moeten worden, maar mijn hart stopte er even mee. Ik kwam op de wereld in de ambulance. Toen ik huilend in de armen van mijn moeder lag, keek mijn vader naar me en dacht: die wil hier niet zijn. Ik was klein, kleiner dan de meeste baby’s. Mijn ouders namen me mee naar huis in een kartonnen doos. En ze gaven me een naam.

 

Ik heb mijn naam nu een jaar. Ik heb mezelf aan mensen voorgesteld in dat jaar, met deze naam. Er zijn mensen die mijn dode naam niet kennen. Als mensen me nu bij mijn dode naam noemen, voel ik me vies. Ik schaam me voor de fout van mijn ouders, die me benoemden zonder me te vragen wie ik was.

We liggen in bed in mijn kamer waar de hitte is blijven hangen, onze lichamen zijn plakkerig van het IJ en het zweet. Hen kent mij alleen zo, met deze naam. Ik vraag me af of ik in mijn naam zal groeien, zodat die me past, al denk ik dat geen naam me ooit echt zal passen, in elk geval niet maar één. Misschien moet ik elke week een nieuwe naam nemen. Hun gezicht is zo dichtbij het mijne dat mijn ogen soms niet scherp kunnen stellen, af en toe bekijk ik hen even van een afstandje om hen goed te kunnen zien. Mensen vertellen elkaar geheimen om elkaar te leren kennen. Als ik hen een geheim vertel, zeg ik daarmee dat ik hen vertrouw, erop vertrouw dat hen me niet anders zal zien dan hiervoor. Mijn dode naam komt nauwelijks over mijn lippen. Terwijl ik het zeg, kijk ik goed naar hun reactie. Er verandert niks in hun gezicht. Ik vraag wat hen denkt. Mijn nieuwe naam past beter bij me, vindt hen. Die dode naam zei iets over me wat niet klopte. Hen heeft gelijk, nu laat ik me niet meer door anderen benoemen.

 

De merel heeft een jaar onder de grond gelegen. Daarna groef papa hem op en zette hem bij in zijn atelier. De merel was het enige complete skelet in de collectie. Het lichaam was verdroogd. Door de lichtbruin verkleurde, bijna veerloze huid heen zag je de botjes zitten. Hij stond verstild in zijn laatste houding, de linkervleugel uitgestrekt, de rechter als een rommelig propje tegen het lijfje aan. Geen ogen. Een licht opengesperd snaveltje. Hij zag er breekbaar uit, ik wilde hem aaien, maar was bang dat hij dan uit elkaar zou vallen. Toen de merel eenmaal boven de grond was, dacht ik niet meer elke dag aan hem.

Waarom het woord 'hen' niet moeilijk is

2021
Gepubliceerd door Lilith Mag

 

De voornaamwoorden ‘hij’ of ‘zij’ kloppen niet wanneer je Storm Vogel beschrijft. Sinds twee jaar vraagt hen daarom aan iedereen om hen heen, van vrienden tot de huisarts, om hen met de voornaamwoorden hen/hun aan te spreken. ‘Dit omdat ik geen man of vrouw ben, maar non- binair.’ Voor Lilith Mag schrijft Storm over hoe het de laatste tijd weer pijnlijk duidelijk is dat de voornaamwoorden die hen gebruikt erg ingewikkeld en verwarrend zijn voor cis-mensen (mensen die zich identificeren met het gender dat ze bij hun geboorte kregen). 

Ik hoor bijna elke dag dat mensen het niet kunnen opbrengen om mij aan te spreken met termen die me niet uitwissen. Dit gebeurt in het dagelijks leven, maar ook in de media. De Volkskrant bijvoorbeeld, weigert de correcte voornaamwoorden van de Zuid Afrikaanse visueel activist Zanele Muholi te gebruiken omdat dat ‘te verwarrend leest’. Ook in de Trouw stond een lang artikel over dat Nederland nog niet klaar zou zijn voor ‘genderneutrale’ voornaamwoorden. 

De grote moeilijkheid lijkt hem te liggen in de taal. Hen, hun en die, diens zouden niet grammaticaal correct zijn, lelijk zijn, niet lekker lopen. Het klopt dat de taal een diep binair denken verraadt en veroorzaakt. Zo moet ik altijd kiezen tussen meneer of mevrouw, want er is geen woord voor wat ik ben. Hetzelfde geldt voor hoe mijn zus en broer me zouden moeten noemen, want ik ben niet hun zus of broer. Vanuit non- binaire mensen zijn er gelukkig allerlei initiatieven om de taal inclusiever te maken. Het diepgewortelde binaire gendersysteem (het idee dat er alleen mannen en vrouwen bestaan) wordt immers vooral duidelijk in de taal.

Opeens is iedereen heel erg into grammatica

Overal en nergens werpen cis-mensen zich opeens op als voorvechter van ‘correcte’ grammatica. Voor mensen die zich zo druk maken over taal is het opvallend dat ze niet verder kijken naar de enorme macht die taal heeft om mensen te dehumaniseren en uit te sluiten. Dit zie je bijvoorbeeld in het feit dat mensen over non- binaire en trans mensen vaak dingen zeggen als ‘zij voelt zich geen man of vrouw’ en ‘zij identificeert zich als man’. Waarom altijd dat ‘voelt’? Zou je dat over een cis persoon ook zeggen? ‘Dit is Mark Rutte, hij voelt zich een man’. Door het zo om te keren zie je meteen hoe belachelijk het klinkt. Ik voel mij niet ‘geen man of vrouw’, ik ben het niet. Wat er mee gezegd wordt, is dat ik me wel zo kan ‘voelen’, maar dat iedereen weet dat dat ‘gevoel’ niet klopt. 

De taal die mensen gebruiken laat hun onvermogen zien om buiten het binaire denken te stappen. Er wordt vaak over non- binaire mensen gezegd dat zij ergens tussen man en vrouw in zweven. Voor mij, en voor veel non- binaire mensen met mij, is dat niet het geval. Ik ben iets heel anders dan man of vrouw, niet een beetje man en een beetje vrouw. Het fantasieloze denken over gender dat ergens toch altijd in die tweedeling moet passen doet geen recht aan de complexiteit van onze identiteiten.

 

Veel te lastig allemaal

Maar mensen vinden het moeilijk. Hen/ hun klinkt te veel als meervoud, zeggen ze. In plaats van luisteren naar wat non- binaire mensen al jaren doen (hen/hun of die/ diens), of met een alternatief te komen, kiezen ze ervoor mensen zoals ik bewust met de verkeerde voornaamwoorden aan te spreken. Als het zo moeilijk is, hoe komt het dan dat de mensen in mijn omgeving, die ik al een paar jaar dwing om naar mij te refereren met hen/ hun voornaamwoorden, hier geen moeite mee lijken te hebben? Dat zij, ondanks de taal die ze van jongs af aan geleerd hebben, een nieuw, vreemd woord gewoon weten te implementeren?

Misschien heeft de moeite die mensen hebben met een nieuw woord meer te maken met een ongemak, een angst, of een gebrek aan wilskracht om inclusief te zijn in hun taalgebruik. Als je het wil, kan het namelijk prima. Ik zou zeggen dat het belang om iedereen te betrekken hoger zou moeten wegen dan je ongemak bij een zin die voor je gevoel niet zo goed loopt.

Gewoon even oefenen

Overigens gaat dat ongemak snel weg hoor, gewoon oefenen. We leren immers continu nieuwe woorden zoals anderhalvemetersamenleving (bekt ook niet echt toch?) en sommige mensen leren zelfs andere talen dan die waarmee ze opgegroeid zijn. Dan moet het toch niet zo moeilijk zijn? 

In werkelijkheid komt de moeite die mensen hebben met de taal voort uit een moeite met accepteren, en echt begrijpen, van het feit dat de tweedeling man/vrouw die we overal opgeplakt hebben, niet toereikend is. Om van die allesoverheersende tweedeling af te komen is het nodig dat mensen luisteren naar non- binaire mensen, hun ongemak opzij zetten en gaan oefenen met inclusieve voornaamwoorden. 

Daarom hier een oefening die iedereen elke dag kan doen. Bedenk bij een vreemde op straat in je hoofd een zinnetje als “Die persoon heeft een mooie jas aan, hen lijkt me vriendelijk” of “Hen heeft hun portemonnee laten vallen, ik geef hem gauw terug aan hen want ik ben een brave burger” of “Wat een mooie ogen heeft deze persoon, hen is een volwaardig mens wiens voornaamwoorden ik accepteer en voor wie ik moeite doe”. Op deze manier zorg je ervoor dat je bijdraagt aan een wereld waarin iedereen gerespecteerd en voor vol aangezien wordt, ook non- binaire mensen.

Elisa voor 'Other Futures'

In 2020, Other Futures selected eleven applicants to participate in the speculative fiction writing workshop Envisioning Other Futures, which was led by Filipina science fiction writer, Rochita Loenen-Ruiz.

The stories are published in a special festival-edition book, which you can read/download here. On 18 February 2021 the writers got together to present their works through a live stream event from VondelCS. The event is available to watch on Other Futures Channel.

Een deel van het korte verhaal 'Elisa', geschreven voor het Other Futures festival:

De laatste drie dagen sneeuwde het dikke vlokken, die Elisa vanaf het begin nauw-lettend in de gaten hield. Eerst bleef het alleen liggen op het gras en op plekken waar mensen niet komen. Je weet dat het echt sneeuwt als het zelfs op de stoep en de straat blijft liggen, zoals de afgelopen dagen. Ingepakt in twee maillots en een kriebelende wollen trui was Elisa naar buiten gegaan. Hen had het gevoel niet eens te kunnen knipperen met hun ogen, om maar niets te hoeven missen van hoe schoon en stil de stad nu was. Nu smelt het.

Vader is niet blij: sneeuw is vervelend, het is vies, je glijdt uit op de fiets, je komt te laat op je werk. Je hebt twee soorten mensen, denkt Elisa. Zij die gelukkig worden van sneeuw en mensen die zelfs dat niet meer mooi kunnen vinden. Mensen die boos worden van sneeuw zijn vaak ook mensen die duiven vies vinden, die een betegelde voor-tuin hebben, die bepaalde planten onkruid noemen. De smeltende sneeuw maakt Elisa verdrietig, alsof hen een mooi boek uit heeft en ineens weer om zich heen kijkt en ziet dat alles nog hetzelfde is. Het hele gezin loopt in een rij voorzichtig over de glibberige stoep, Elisa loopt achteraan. De speld die Elisa’s hoedje op hun hoofd vast moet houden, zit nu al los. Hun zus voor hen loopt kaarsrecht, alsof het haar niet deert dat de mensen altijd kijken. De zondagse stoet wordt naarmate ze dichter bij de kerk komen steeds groter. Vader moppert standaard op mensen die fietsen of met de auto langsrijden. Sinds kort is hij erg ontstemd. De Jumbo om de hoek is nu open op zondag. ‘Eén dag maar. Eén dag voor de Here. En dat is al te veel. Dat is al te veel gevraagd. Kijk uit kinderen, dat jullie niet verleid worden.’ Elisa’s gedachten dwalen af, hun zondagse schoenen zijn niet geschikt voor sneeuw en hun tenen zijn nu al ijskoud. Het is 32 minuten lopen naar de kerk, langer nu het glad is, maar fietsen, autorijden of met de bus kan niet op zondag. Ze lopen dit stuk heen en terug, voor de ochtenddienst en de middagdienst, elke zondag. Vandaag heeft Vader haast, door de gladde straten dreigen ze te laat te komen voor de dienst. Elisa kijkt om zich heen, ze lopen langs de gracht, waar het ijs dat er op lag ook begint te smelten. Dit stuk is glibberiger dan dat hiervoor, de mensen hier hebben hun stoepje niet geveegd en de smeltende sneeuw die er lag is vannacht weer opgevroren, zodat er een dikke grijze gladde korst op de stoep ligt. Vader loopt stug door, al ziet Elisa dat zelfs hij moeite heeft zijn evenwicht te bewaren. Achter Vader probeert Jonathan hem bij te houden. Daarachter lopen Moeder en Lois gearmd om elkaar te steunen en daarachter Joel en Petra en dan Ruth met de kinderwagen, die steeds van de stoep af dreigt te glippen. Ondanks de kinderwagen lijkt het een sombere stoet, een groep mensen in donkere kleren die contrasteren met hun witte huid, alsof ze op weg zijn naar een begrafenis. Elisa kijkt omhoog, naar de platanen langs de gracht die druipen van het smeltwater. Een druppel valt op hun voorhoofd en ineens ligt hen op de grond, met hun gezicht vlak bij de stoeprand, hun handen geschaafd van de val. Hen maakt geen geluid, het is alsof niemand door had dat hen viel. Dan gaat er een deur open van een klein huis aan de gracht. Er stapt een persoon naar buiten. Op blote voeten loopt de persoon licht over de glibberige stoep en trekt Elisa overeind. Hun knieën liggen open, de dikke maillot is gescheurd. Moeder zal boos zijn, hij was net nieuw. Hen kijkt omhoog naar de persoon en schrikt. Het is een lang iemand, met lang zwart haar en een zwart kort baardje. De persoon draagt een jurk van verschillende lagen bijna doorschijnende stof en felroze lippenstift. Hun wimpers zijn langer dan die van de giraffes die Elisa heeft gezien in de National Geographics bij de tandarts. Het lijkt alsof deze persoon geen last heeft van de kou. Elisa fluistert: ‘Dank u.’ Hun familie schuifelt door over de gladde stenen. De persoon buigt zich naar voren, fluistert terug: ‘Geen dank Elisa, ik ben blij je hier te ontmoeten.’Dan hoort Elisa Moeder roepen: ‘Wat doe je daar?’ Vader komt aangerend, half slippend komt hij tot stilstand en grijpt Elisa bij hun bovenarm. Terwijl hij hen wegtrekt, sist hij naar de persoon. Elisa kan niet verstaan wat hij zegt, het lijkt een dierlijk geluid. Terwijl ze struikelend weglopen, kijkt Elisa achterom naar de persoon die stil op de stoep staat en ze nakijkt. ‘Wacht,’ roept Elisa, met een pijnlijke arm door Vaders sterke grip. ‘Hoe weet u mijn naam?'

Queering the City of Literature:
Wolf antwoord

2019
In opdracht voor: Savannah Bay boekhandel Utrecht
 

 

Voor Queering the City of Literature schreef Storm een tekst als antwoord op de tekst ‘Wolf’ van Mariken Heitman. De twee teksten werden samen voorgelezen tijdens de presentatie op Queering the City of Literature in Utrecht. 

QtCoL is een project van Savannah Bay dat zich bevindt op het snijvlak van onze specialisatiegebieden: literatuur en gender- en seksuele diversiteit.

Het project is geïnspireerd op de literaire flâneur: de figuur die rondwandelt om te zien en om gezien te worden en tot leven komt in de straten van een stad. In Queering the City of Literature leren we de vertrouwde stad met andere ogen zien door middel van queer literaire teksten. Door dit literair flaneren leerden we de stad op een nieuwe manier te zien: wat is de meest gepaste plek voor mijn specifieke fragment? En andersom zie je je literaire fragment door de lens van de stad: welke elementen in de tekst waren me niet eens opgevallen als ik er niet deze opdracht bij had gekregen? We reflecteren tegelijkertijd op wat het betekent om als queer lichaam door een stad te bewegen. Waar ondervind je obstakels? Waar trek je (bewust of onbewust) naartoe?

De warme wind trekt aan de haren op mijn blote benen. In de bus is het koel. Als ik ga zitten zie ik de persoon tegenover me naar mijn benen kijken. Ik wil mezelf intrekken als een harmonica. Een zweetdruppel glibbert tussen mijn borsten naar beneden. Ik dwing mezelf om de persoon aan te kijken, die snel wegkijkt. 

Deze zomer lijkt mijn lichaam van blik naar blik getrokken te worden, ik ben continu bezig het parcours van anderen te lopen. Mijn hart gaat harder kloppen zodra ik naar buiten ga. Ik heb altijd oortjes in zodat ik de opmerkingen niet hoor.

Ik kan geen huis vinden in deze stad. De weinige huizen die er zijn, zoeken chille gasten of gezellige meiden. Soms slaap ik bij een geliefde. Zij heeft een sociale huurwoning en een baan. Haar appartement is weggedoken in het gebouw, alleen bereikbaar via een donkere gang. Binnen is het koel, de zon komt hier niet. 

Wanneer zij me aanraakt, probeer ik een laagje te maken tussen haar hand en mijn huid, om op mezelf te blijven staan. Het lijkt alsof haar ogen naar iets nét naast mij kijken, alsof het licht weerkaatst en het beeld vervormt. Ik besta alleen in onzichtbare ruimte. 

We maken ruzie over politiek, zij wil niet zien dat alles uit blikken bestaat. Mijn geliefde wil alleen haar eigen verhaal maken en vergeet dat iedereen verhalen voor ons klaar heeft liggen. Verhalen waarin we nooit de held zijn en waarin we zeker geen invloed hebben op de afloop.

Mijn geliefde en ik lopen door de stad. De goten liggen vol blikjes, plastic, confetti. Door het licht van de stad zie ik de sterren niet. We houden elkaars hand vast. Andermens blik lijkt naar onze handen getrokken te worden. We lopen naar een café voor lesbische vrouwen. Daar kom ik al een tijdje niet meer. Op een plek zo gericht op één voel ik me te veel. Een indringer. We gaan er een vriendin van mijn geliefde ontmoeten. Ik schop tegen een blikje, trap het voor me uit, zo ver mogelijk. Om tegen het blikje te kunnen blijven schoppen moet ik mijn geliefde steeds een beetje meetrekken. Ik laat haar hand niet los. 

De vriendin van mijn geliefde heeft haar andere vriendinnen meegenomen. We praten wat op straat voor het lesbische café. Steeds als de vriendinnen van mijn geliefde het over mij hebben, zeggen ze ‘zij’. Ik zeg dan ‘het is hij’. Mijn stem draagt niet ver, raakt amper de muren van de straat. Het lijkt alsof de vriendinnen extra vaak ‘zij’ zeggen. Een stapel woorden vormt zich in mijn keel, klaar om naar buiten te vliegen.

De eerstvolgende keer dat ik ‘zij’ hoor, is het zo ver. Ik hoor mijn stem harder worden, ik zeg dat ik het nu al vijf keer gezegd heb, ik ben geen ‘zij’. Mijn stem trekt meerdere mensen, er is iets aan de hand, ze komen naar me toe. Ik kijk naar hun ogen, hun ogen kijken naar mijn borst. Maar ik heb toch borsten, wijzen ze. Ik heb toch een vagina. Dat begrijp ik toch wel. Alle dingen die ik wil zeggen, verdwijnen steeds.

De groep komt steeds dichterbij, de vriendin van mijn geliefde vindt dat ik me in hen moet verplaatsen. Een van de vrouwen roept dat ik agressief ben. Ik voel me kleiner worden, terwijl de groep steeds groter wordt. Vijf, tien, twintig, honderd mensen staan tegenover me, steeds meer worden het er, de straat wordt gevuld met hun aantal. Ik zoek een uitweg, maar de straat is aan beide kanten geblokkeerd. Er klimt iemand in een lantaarnpaal voor een beter uitzicht. Minstens één persoon valt en wordt verdrukt door de massa die naar voren dringt.

De menigte komt nog dichterbij. Ze kijken allemaal naar mij en praten woest gebarend door elkaar heen. Eén vraag komt steeds terug: maar je hebt toch borsten? Mijn geliefde staat vooraan in de menigte. De mensen drukken niet tegen háár rug. Ze is geel in het licht van de lantaarnpaal. Ze kijkt niet naar mij, maar naar de grond. Waarom zegt ze niets? Ze huilt. Ze zegt niets. 

Een paar dagen later krijg ik een e-mail van mijn geliefde. Ze vraagt me te begrijpen dat ze het moeilijk vond iets te zeggen. Dat de menigte haar tegenhield. Dat de menigte haar hele leven al met haar meeloopt. Dat ze alles doet om de menigte niet te zien. Ze schrijft dat het voor haar beter is geen band met mij te onderhouden. Het klinkt alsof ík háár pijn gedaan heb. Alsof de groep tegenover haar stond. Alsof ik naar de grond keek en huilde en niks zei.

bottom of page